Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de zonen van Aaron, Nadab en Abihu, namen een ieder zijn [1]wierookvat, en deden vuur daarin, en legden reukwerk daarop, en [2]brachten [3]vreemd vuur [4]voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk hij hun niet geboden had. 1. Een vat om wierook er in aan te steken; zo ook Num.16:17. Het Hebreeuwse woord betekent ook een blusvat, Ex.25:38, en een koolpan; Ex.27;3. 2. Anders, offerden; dat is, meenden te offeren. 3. Te weten, wat niet genomen was van het heilige vuur des tabernakels; zie daarvan boven, hfdst.1 vs.7, en hfdst.6 vs.12. 4. Zie boven, hfdst.1 vs.3.